Blog: USA roadtrip deel 2: van Page naar LA

Zaterdag 14 mei 2011, 16:49

Nadat ik op dag 6 voor de tweede keer geen succes had in de loterij voor The Wave, reed ik dan maar verder naar het Bryce Canyon National Park. Oorspronkelijk dacht ik via de hoofdweg U.S. 89 te rijden, die een grote omweg maakt langs Kanab. De voorafgaande dag had ik echter in het bezoekerscentrum van de Glen Canyon Dam op een kaart nog een andere weg opgemerkt, 100 km korter maar wel onverhard. Nader onderzoek wees uit dat dit de Cottonwood Canyon Road is, een bekende scenische binnenweg tussen Page en Bryce Canyon. Dit was de reden dat ik een terreinwagen had gehuurd; dat ik dergelijke onverharde wegen zonder zorgen zou kunnen berijden, al waren de omstandigheden nu zo goed dat de Cottonwood Canyon Road ook wel met een gewone auto had gelukt. Hoewel je er 100km mee wint, doe je wel langer over de Cottonwood Canyon Road dan over de hoofdweg, omdat je veel trager rijdt op de onverharde weg, maar dat is geen bezwaar, want het landschap is magnifiek! Wat een geluk dat ik de Cottonwood Canyon Road nog ontdekt had. 75 Kilometer lang heb je prachtige uitzichten op de bont gekleurde randen van de canyon en op allerhande artistieke rotsformaties (zoals de Cockscomb) waartussen de weg zich glooit. De uitzichten worden helaas af en toe verpest door twee telefoonlijnen die samen met de weg door de canyon lopen, maar ook die kunnen de magie niet wegnemen. Als kers op de taart krijg je, twee kilometer op een zijweg, de Grosvenor Arch, meer afgelegen dan alle andere bogen die ik gezien heb, maar zeker een van de mooiste: een dubbele boog, hoog in een lichtgele rotswand. Adembenemend.

Grosvenor Arch
Grosvenor Arch

Rond de middag kwam ik dan aan in Bryce Canyon National Park, gekend voor de mengeling van naaldbossen en oranje gekleurde, grillig gevormde hoodoos (aardpiramides). Bryce Canyon is niet echt een canyon, maar eerder een reeks van kliffen. De weg door het park loopt langs de top van deze kliffen. Wandelpaden gaan naar omlaag, waar je de duizenden hoodoos vindt, wier oranje kleur mooie contrasten vormt met de groene naaldbossen en de witte sneeuw. Ik had op voorhand verbaasd opgekeken toen men mij zei dat er sneeuw zou zijn in Bryce Canyon in april, want op de foto's die ik gezien had zag Bryce Canyon er een droge, warme plaats uit. Maar Bryce Canyon is erg hoog gelegen (Rainbow Point was met 2778m het hoogste punt van mijn reis), dus het is er vrij koud en op veel plaatsen lag er nog een behoorlijk dikke laag sneeuw. De wegen door het park en naar de uitzichtpunten waren wel keurig sneeuwvrij gemaakt. Ik deed echter een wandeling op een pad dat nog flink besneeuwd lag (de afdaling van Bryce Point en het hoger stuk van de Peek-A-Boo Loop). Zo kon ik voor het eerst mijn nieuwe MicroSpikes eens uitproberen. Conclusie: uitstekende grip op de sneeuw, maar ze eten wel modder op, en dat is eten in de cookie monster-betekenis van het werkwoord: wandel door een klein beetje modder met de MicroSpikes, en je hebt meteen twee kilogram modder aan elke voet kleven. Een beetje onhandig als het pad een constante afwisseling is van sneeuw en modder, zoals hier het geval was... De wandeling zelf, de afdaling in het Bryce Amphitheater waar je letterlijk tussen de hoodoos en andere rotsformaties loopt, was desalniettemin uiterst genietbaar. Opnieuw krijg je met een wandeling heel andere perspectieven dan vanop de uitzichtpunten langs de weg; opnieuw is een wandeling de enige manier om dit nationaal park écht te beleven!

Dag 7, en opnieuw een nationaal park, mijn vijfde al: Zion (uitgesproken: zaai-on). Dit park is erg druk bezocht, dankzij de goede bereikbaarheid vanuit Las Vegas, maar ook omwille van de prachtige natuur natuurlijk. Zion Canyon is het meest toegankelijke deel van het park. De toegangsweg loopt hier beneden in de indrukwekkende U-vormige kloof, zodat je in Zion weeral heel andere zichten voorgeschoteld krijgt dan in de andere nationale parken in de buurt, waar er meestal alleen bovenop het plateau een toegangsweg is. Ook het rood-groen-witte kleurenpalet van Zion is uniek.

In Zion National Park deed ik twee wandelingen: een vrij korte wandeling naar het Zion Canyon Overlook uitzichtpunt, en de klim naar Angels Landing, de meest beruchte wandeling in Zion, en misschien wel een van de meest beruchte wandelingen in de hele VS. Angels Landing is een 368m hoge rots die zo steil uil Zion Canyon omhoog schiet, dat men aanvankelijk het idee had dat enkel engelen op de top zouden kunnen landen. Maar reeds in 1926 werd er een pad in rotsen gekapt, dat boven diepe ravijnen balancerend de top van Angels Landing bereikt. Men dringt erop aan om erg voorzichtig te zijn op het pad en om niet aan de klim te beginnen als je last hebt van hoogtevrees. Wel - van zo'n waarschuwingen word ik enthousiast! Het grootste deel van de beklimming is echter saai en frustrerend, een verhard pad dat met eindeloze zig-zags omhoog klimt. Eens voorbij Scout Lookout begint dan eindelijk het avontuurlijke deel van de route. Er zijn diepe ravijnen langs het in de rotsen gehouwen pad, maar er zijn overal kettingen gespannen waar je je aan kunt vastgrijpen, en dankzij de goede in de rots gehouwen trappen is de beklimming zelfs redelijk gemakkelijk en veilig, toch voor iemand met wat scrambling-ervaring en met stevige wandelschoenen met enkelsteun, zoals ik. In zekere zin was ik zelfs een beetje teleurgesteld, dat het niet zo extreem was als men liet uitschijnen, maar de spectaculaire uitzichten op Zion Canyon maakten dat meer dan goed. Over de uitdagendheid kan men discussiëren, maar spectaculair is Angels Landing zonder twijfel!

Angels Landing
Het pad op Angels Landing

Na een nachtje CouchSurfing in Rockville, bij een brouwer en liefhebber van Belgisch bier, vertrok ik richting Las Vegas. Onderweg stopte ik nog in de Valley of Fire, opnieuw een vallei vol bizarre rotsformaties, dit keer in vuurrode kleuren, met onder andere een rots die markant op een olifant lijkt. Ik nam ook een kijkje bij de Hoover Dam, de beroemde dam die het Lake Mead afdamt in de Coloradorivier, stroomafwaarts van de Glen Canyon Dam en van de Gran Canyon. De Hoover Dam werd gebouwd tussen 1931 en 1936 en was een baanbrekend groot project voor die tijd. Maar liefst 112 arbeiders verongelukten tijdens de bouw. De bouw wordt vaak verbonden met de New Deal-politiek van Franklin D. Roosevelt, maar de plannen voor de dam werden al goedgekeurd in 1928 onder President Coolidge, twee presidenten vóór Rooseveldt, en ook vóór de beurscrash van Wall Street. De Hoover Dam wordt, net als onder andere de Glen Canyon Dam, beheerd door het Bureau of Reclamation, wier projecten het onherbergzame Wilde Westen trachten te reclaimen voor menselijk gebruik. Een nogal arrogante naam, vind ik, alsof de ganse aarde bedoeld is voor cultivatie, en de mens zomaar het recht heeft om om het even welk gebied terug te vorderen op de natuur... Maar ja, dat is Amerika zeker?

Elephant Rock
Olifant-rots in Valley of Fire

De Hoover Dam trekt elke dag duizenden toeristen aan, die er een daguitstap uit Las Vegas van maken om de dam met haar iconische geschiedenis te bezoeken. Die populariteit heeft ook nadelen. Zo moet je al in de auto een security checkpoint passeren om ook maar in de buurt van de dam te komen, en het kost je 8 dollar om het visitors center ook maar te betreden! Bij de Glen Canyon Dam was het bezoekerscentrum gratis, en een rondleiding had mij slechts $6 gekost. Rondleidingen in de Hoover Dam had je vanaf $30! Afzetters! Ik kon niet geloven dat een bezoek aan de Hoover Dam z'n geld nog waard zou zijn. Ik heb me dus maar beperkt tot het bekijken van de dam van buitenaf, en ben vervolgens doorgereden tot in Las Vegas.

Vegas, baby! Wat een verandering ten opzichte van de hele voorafgaande week van mijn roadtrip. Voor het eerst sinds San Francisco was ik terug in een grootstad, met druk verkeer dat in elke richting over vier rijstroken raast, willekeurig links en rechts voorbijstekend. Maar Vegas is natuurlijk geen gewone stad. Sinds de legalisatie van casino's in Nevada in 1931 is Las Vegas vanuit het niets gegroeid tot het ultieme gokparadijs op aarde. Al het leven in Las Vegas is geconcentreerd rond de Strip, een mijlenlange straat die officieel Las Vegas Boulevard heet. Hier vind je alle beroemde casino's, zoals de Venetian (inclusief indoor-kanalen met gondola's en een altijd-blauwe kunstmatige hemel), MGM Grand en Caesars Palace.

Las Vegas is een kwestie van love it or hate it. Sommigen kunnen niet genoeg krijgen van het gokparadijs; vele anderen kunnen de stad niet uitstaan. Ik had op voorhand al gedacht ik wel eens tot de tweede groep zou kunnen behoren en ik had aldus slechts een nacht in Vegas ingepland. Terecht, zo bleek. Ondanks de goedkope overnachting, de goede aanbiedingen in restaurants en de vele live-muziek, voelde ik mij niet op mijn plek in Vegas. Want wat mij betreft is Vegas een uitwassing van decadente megalomanie, een kunstmatige neon-bubbel in het midden van de woestijn, enkel in leven gehouden door de onvoorstelbare hopen geld die men continu uit de gokkers weet te wringen. En men doet niet eens moeite om dit te verbergen. Hotels zijn goedkoop, want wie in het hotel verblijft, zal waarschijnlijk ook zijn geld vergooien in het bijhorende casino. Drank is goedkoop, en wordt geserveerd door bovengemiddeld ontblote deernes, want wie dronken is, kijkt minder op zijn centen. De ATM's, die elders hooguit briefjes van 20 dollar uitdelen, reiken hier Benjamin Franklin afbeeldende $100 coupures uit, opdat je toch maar meteen veel geld in de pot zou gooien. In de gigantisch grote casino's vind je nergens de weg heen, zéker niet naar de uitgang, maar wel lijk je altijd automatisch uit te komen in de gokzalen, die ramenloos zijn opdat je toch maar niet door daglicht verleidt zou worden om buiten te gaan. En toch laten duizenden mensen zich verleiden om dag in, dag uit te gokken: roulette, poker, one-armed bandits... alles knippert en rinkelt. Winnaars juichen luid, daarin aangemoedigd door de croupiers, om toch maar de indruk te geven dat dát de algemene tendens is, zodat ook bij de verliezers het gemoed goed blijft, en de geldbuidel open.

De casino's en de Strip zelf krioelen 24 uur op 24 met voetgangers, zoals ik verder enkel Leicester Square op een zaterdagavond heb weten krioelen. Voor de vele shows en attracties? De goede kortingen in bars en restaurants? Voor de uitstekende live-muziek? Dat alles is er wel, maar de manier het allemaal kadert in de schaamteloze zondigheid van de stad doet toch het plezier een beetje vervagen. Ik had gedacht om zelf wel een dollar of 20 te vergokken, just for the sake of it, om te kunnen zeggen dat ik in Vegas gegokt heb, maar het trok met écht niet aan, het stootte me zelfs af, dus míjn geld bleef op zak. Daarmee was ik de uitzondering op de regel. Het zijn echt niet enkel de rijkelui die gokken in Vegas: het is vooral Jan-met-de-pet die in anonimiteit zijn zuurverdiende spaarcenten aan het vergooien is.

De volgende ochtend, dag 9, vertrok ik dan maar snel uit Las Vegas, richting Death Valley National Park. Dat is meer mijn ding! Death Valley staat bekend als een van de droogste en heetste plaatsen op aarde. Nu was het er echter vooral bijzonder winderig. Ook op de Route 160 richting Pahrump, die nochtans 26 km lang kaarsrecht loopt, moest ik het stuur goed vasthouden, opdat de auto niet van de weg zou geblazen worden!

Er zijn een aantal boeiende episodes in de geschiedenis van Death Valley, met name het verhaal van Walter Scott en Albert Johnson is het vertellen waard. Walter Scott was, na een korte carrière als show-cowboy, naar de Far West getrokken in het einde van de 19de eeuw, in volle Gold Rush. Hij beweerde goud gevonden te hebben in Death Valley, en kon in de volgende jaren duizenden dollars aan investeringsgeld bemachtigen voor de uitbating van zijn goudmijnen. In werkelijkheid was er echter geen goud in Death Valley, maar Scott (die inmiddels de bijnaam Death Valley Scotty had) dacht dat Death Valley wel zo woest en onherbergzaam was, dat geen enkele investeerder zot genoeg zou zijn om de zaken ter plaatse te komen onderzoeken. Dit liep goed tot in 1906. Albert Johnson, een zakenman uit Chicaco, had in 1904 $2500 in Scotty geïnvesteerd, en begon nu de zaakjes niet meer te vertrouwen. Hij trok dus naar Death Valley, waar Scotty nog een gewapende overval op Johnson liet opzetten door zijn broer en enkele vrienden, als ultieme afschrikmiddel. Bij die overval werd Scotty's broer echter gewond door een kogel, waarop het hele toneel door de mand viel. Een mens zou voor minder een oplichter laten ophangen, maar Johnson was zó onder de indruk van de landschappen van Death Valley, dat hij de hele affaire snel vergat, en zelfs bevriend bleef met Scotty. Death Valley werd Johnsons jaarlijkse winterverblijf, en omdat zijn vrouw begon te klagen over de primitieve levensomstandigheden, bouwde Johnson een luxueuze villa. Ook Scotty verbleef vaak in de villa, en het oplichten nog niet verleerd, liet hij uitschijnen dat het zíjn villa was, gebouwd met geld van de goudmijnen die hij nog steeds beweerde te hebben. Aldus kreeg de villa de naam Scotty's Castle. Scotty's Castle is nu eigendom van de National Park Service en te bezichtigen als toeristische attractie.

Death Valley heeft dan wel een reputatie voor hitte, maar verrassend genoeg is verdrinking er een belangrijkere doodsoorzaak dan uitdroging! Als het immers flink regent (waarschijnlijk eerder in de bergen rondom Death Valley dan in de vallei zelf), geeft dat aanleiding tot krachtige flash floods, die toeristen wel eens durven verrassen en meesleuren. Het regenwater heeft echter geen kans om ooit de zee te bereiken. Al het water stroomt naar de vlakte van Badwater, met 88m beneden zeeniveau de laagst gelegen plaats van Noord-Amerika. In Badwater verdampt al het water. Wat overblijft is een uitgestrekte zoutvlakte, en een klein poeltje met zout en dus ondrinkbaar water - vandaar de naam Badwater. De zoutvlakte is een bijna perfect vlak van een betoverende, surreële witheid, dat zich uitstrekt over een goede 40 km², ingesloten door bergketens aan beide kanten, met een grote markering "sea level" hoog in de rotswand boven de parkeerplaats. Dan doe je toch even een schietgebedje dat de bergen stevig genoeg zijn om het zeewater buiten te houden, ook al weet je eigenlijk wel dat dat een volstrekt absurde gedachte is.

Badwater Basin
Badwater zoutvlakte

Recht uit de Badwater vlakte rijst Telescope Peak, 3366 meter boven zeeniveau, en dus een hoogteverschil van maar liefst 3454 meter met de vlakte. Ik wilde graag Telescope Peak beklimmen, niet vanuit de vlakte welteverstaan, maar vanaf de Mahogany Flat Trailhead op 2479 meter hoogte. De toegangsweg naar de trailhead was echter nog gesloten wegens ijs op de weg! Je moet immers in rekening brengen dat het in de vlakte heel erg warm kan zijn, terwijl het hoog in de bergen nog ijskoud is. Ik had de pech dat het weer nog bijzonder koud was voor het seizoen. Zelfs als de toegangsweg open was geweest, dan nog zou de beklimming van Telescope Peak voor mij onmogelijk zijn geweest wegens de vriestemperaturen en de ijskoude stormwind. In de plaats besloot ik dan maar om de kleine broer van Telescope Peak te beklimmen, de 2763 meter hoge Wildrose Peak, een gemakkelijke beklimming met een hoogteverschil van ongeveer 600 meter. Het pad op Wildrose Peak is naar het zuiden gericht en was dus al volledig sneeuwvrij (al zou er de volgende dag opnieuw een hoop sneeuw op vallen). Ook vanaf Wildrose Peak kijk je uit over de Badwater vlakte 2800 meter lager, al word je je niet echt van die schaal bewust, omdat je geen vergelijkingspunten hebt. Totdat je in de Badwater vlakte nog net de brede, witte strook herkent, door toeristen platgelopen vanaf de parking tot in de zoutvlakte. De parking zelf is echter niet op te merken, zelfs niet door mijn verrekijker, en het grote "sea level" bord in de rots was al helemaal onzichtbaar. Dan besef je toch dat je hoger staat dan je op eerste zich zou denken!

Op de namiddag van dag 10 trok ik naar de afgelegen Racetrack Playa. Dit is een 7 km² grote zoutvlakte, kleiner dus dan Badwater en hoog in de bergen gelegen. Racetrack Playa is met name fascinerend door de unieke patronen in de bodem en de sailing stones. De oppervlakte van de playa bestaat uit een natuurlijke hexagonal tiling: de weersveranderingen veroorzaken natuurlijke scheuren in de bodem in een oneindig patroon van regelmatige zeshoeken, elk zo'n 10 cm in diameter. Een aantal rotsblokken (sailing stones) glijden onmerkbaar traag over de oppervlakte, waarbij ze het zeshoekenpatroon uitvegen en een gladgestreken spoor achter zich laten. Ikzelf had helaas niet de kans om tot bij die sailing stones, in het zuidelijk deel van de Racetrack Playa, te komen. Ik had wel het al noordelijk deel van de Racetrack Playa bezocht, toen er een sneeuwstorm kwam aanwaaien. Bovendien was het al vrij laat: de tocht naar Racetrack Playa had veel langer geduurd dan ik gedacht had: die gaat over 40 km van onverharde weg, die in een vrij slechte staat was. Zelfs met een goede terreinwagen zoals ik, moet je minstens 2 uur enkel rekenen vanaf Scotty's Castle, de dichtstbijzijnde plaats in de bewoonde wereld. Gelukkig kan je genieten van de uitzichten gedurende de ganse rit. Je reist hier tussen de bergen in velden gevuld met joshua trees, een soort van cactusbomen. Die joshua trees waren nu besneeuwd en van sommigen bengelden ijspegels; een bizar maar erg mooi zicht: besneeuwde woestijnplanten!

Tijdens de drie laatste dagen van mijn reis verbleef ik bij Anton, die twee jaar eerder mijn allereerste CouchSurfing-gast was. Anton is student aan het California Institute of Technology (kortweg Caltech) in Pasadena, waar ook gasten van The Big Bang Theory werken. De eerste avond dat ik er was, was er meteen een fuif in Antons residentie. Een ietwat bizarre vertoning: in de bar binnen leek het een nogal dode bedoening, maar op de dansvloer buiten gingen vanaf de eerste minuut alle remmen los en werd er wilder gedanst dan ik ooit heb gezien. Ik vraag me af of dit bij alle Amerikaanse feestjes zo is.

Pasadena is een voorstad van Los Angeles. Iedereen kent natuurlijk LA wel, maar wat is er eigenlijk te zien voor toeristen? Wel... Downtown LA stelt niet zoveel voor. Het is een koele zakenbuurt met hoge wolkenkrabbers. Pluspunt zijn de uitgestippelde wandelingen, waarlangs regelmatig interessante informatiepanelen te vinden zijn. Ook is er een hoop interessante architectuur in het centrum, met name binnenin sommige gebouwen, zoals het Bradbury Building, het Union Station en de Cathedral of Our Lady of the Angels. Die laatste werd geopend in 2002 en is een van de mooiste moderne kathedralen die ik ken: modern, maar toch sfeervol en harmonieus. Onder de kathedraal is er een mausoleum met plaats voor 1275 crypten en 4794 urnen; de meeste zijn nog vrij, en het is de enige plaats ter wereld waar je ook als leek in een kathedraal begraven kunt worden, mits flinke, niet publiek bekend gemaakte, donatie aan de kerk natuurlijk...

De echte aantrekkingskracht van Los Angeles is echter niet het centrum zelf, maar de vele illustere voorsteden rondom. Luister eens naar die namen: Hollywood, Beverly Hills, Santa Monica, Malibu, Long Beach... Vooral Hollywood spreekt tot de verbeelding, maar een bezoek kan tegenvallen. De hoogdagen van de filmindustrie in Hollywood waren de jaren '20 tot de jaren '40. Nu zijn de e filmstudio's zijn al lang vertrokken uit Hollywood, of omgevormd tot dure pretparken zoals de Universal Studio's. Toen ik de eerste keer Hollywood inreed, volgde ik de beroemde Sunset Boulevard, maar ik was Hollywood alweer buiten gereden voordat ik me realiseerde dat ik überhaupt in Hollywood was. De overgang van Hollywood naar Beverly Hills is dan weer niet te missen: op het moment dat je de gemeentegrens overschrijdt, verdwijnen de de dichte bebouwing en straten in een schaakbordpatroon plots, en rij je opeens door groene, slingerende lanen, waarlangs hoge hagen de villa's van de rijkelui verbergen. Maar ik wilde Hollywood bezichtigen, dus ik maakte rechtsomkeer en vroeg in de Subway dan maar hoe ik bij het Hollywood Sign kon komen - de iconische grote witte letters boven op de heuvel die "HOLLYWOOD" spellen. De Mexicaanse bedienden in Subway keken me echter met vertwijfelde gezichten aan: zij wisten van niets. Wat achteraf wel beter te begrijpen was: je kan immers helemaal niet dicht bij het Hollywood Sign komen, de hele heuvel waarop het staat is omheind en streng bewaakt. What the f***?! Bescherming tegen vandalisme, ok, maar zo gooit men het kind toch wel met het badwater weg.

In ieder geval, ik had mijn lesje geleerd, en informeerde me nu eerst grondig alvorens een volgende poging te doen om Hollywood te vinden. Met succes. Nu vond ik wel Hollywood Boulevard, waarlangs de Walk of Fame het toeristisch hart vormt van Hollywood. Die Walk of Fame is langer dan ik verwacht had: meet dan 2500 sterren over 5,6 km in totaal. In plaats van van de ene bekende naam naar de andere te wandelen, had ik geen flauw idee wie de meeste sterren waren. Nu ben ik niet de grootste film-expert, maar dankzij de dvd-collectie van Leeds Uni en de verslavende werking van iCheckMovies, ben ik inmiddels toch redelijk ingewijd in de grote namen der filmgeschiedenis. Wat mij betreft had men toch wat selectiever mogen zijn in het kiezen van de sterren. Bovendien heb je ook fictionele sterren zoals Donald Duck, Godzilla en Lassie, die wel een lach van herkenning opwekken, maar toch ook de waarde van een ster niets ten goede doen.

Om een goed uitzicht op het Hollywood Sign te krijgen trok ik naar het Griffith Observatory. Dit observatorium bevindt zich in de groene heuvels van Griffith Park, dat wemelde met duizenden mensen die begrijpelijkerwijze de kluwen van de eindeloze grootstad LA even wilden ontvluchten. Het observatorium zelf bevat een uitgebreide tentoonstelling over sterrenkunde, die vooral gericht is op kinderen en een algemeen publiek, en waar je dus als wetenschappelijk geschoolde weinig nieuws zult opsteken. Desalniettemin was het erg cool om het spectrum van live zonlicht door een goede spectroscoop te bekijken.

Nog zo'n toevluchtsoord voor mensen die even aan de grootstad willen ontsnappen, is het Getty Center. Dit museum is een architecturaal pareltje, gebouwd in zachte witte stenen, omringd door proper aangelegde tuinen vanwaar je verre, zij het licht besmogde, uitzichten hebt over LA. Een van de hoogtepunten in het museum is Belgisch: James Ensors gigantische magnum opus "De Intrede van Christus in Brussel".

Dan had ik nog één dag over in de Verenigde Staten, en liever dan in LA te blijven, besloot ik een daguitstap te doen naar Santa Barbara. Deze kleine havenstad bevindt zich een kleine twee uur ten westen van Los Angeles, maar lijkt wel een andere planeet. Santa Barbara is gevuld met laagbouw in Spaans-Andalusische stijl, en is erg groen met bomen langs de wegen en mooi onderhoude parken. Er zijn verschillende musea, een historisch gerechtsgebouw en een Spaanse Missie die de "Queen of the Missions" genoemd wordt. Dit is de enige stad die ik bezocht heb in de Verenigde Staten waar ik mezelf met plezier zie wonen. Tientallen gezellige restaurantjes en tavernes nodigen uit om ontdekt de worden. Kleinschalige, verkeersvrije winkelstraatjes hebben een authentiek karakter. Op het altijd zonnige strand kan je eindeloos zitten kijken, met een ijsje in de hand, naar de grote pelikanen die zich met een spectaculaire duikvlucht in zee storten om naar vis te happen. De Santa Ynez Mountains boven Santa Barbara bieden fantastische mogelijkheden voor wandel- en fietstochten. Ja, hier zou ik het niet snel beu worden.

Santa Barbara Pelican
Pelikaan in Santa Barbara

Het was echter mijn laatste volle dag in de Verenigde Staten. Het is fantastisch hoe veel ik op een goede drie weken heb kunnen zien, doch tegelijk is het nog maar een kleine hoek van de Verenigde Staten die ik verkend heb. Smaakt naar meer! Wanneer is de volgende relevante wiskundeconferentie in de VS?

Icons from Flaticon.